In 2016 hopen we nog eens te worden uitgenodigd in het Heilig Pius X -Instituut, basis van onze leertijd en zeg maar groot deel van onze opvoeding.
Ons zeg ik wel, maar uit de beginjaren in de lagere school zie ik enkel nog mijn vriend Vincent regelmatig, en af en toe Eric Strobbe, die ook in de buurt woonde en waarmee ik in de lagere school regelmatig de wandeling van en naar de school maakte. Ook Luc Geybels (LW) kom ik nog eens tegen op de straat in de stad.
Mijn tijd aldaar begint in het vierde studiejaar, na het kerstverlof. Ons gezin is net van Burcht naar Antwerpen verhuisd en de school is op wandelafstand van onze nieuwe stek.
1960-1961. Meester Haemels was een aimabel man en ook niet al te veeleisend. We kregen onderwijs in containers (nihil novi sub sole!) die verwarmd werden met oliekachels. De bestuurder was ook een heel vriendelijk man, mijnheer Emiel Van Hove. Hij komt veel later in dit verhaal nog voor. Het vijfde studiejaar kwamen we bij mijnheer Robberecht aan. In die jaren barstte de school uit haar voegen en de 4 klassen van de twee hoogste studiejaren van de LOS (lagere oefenschool) werden 's morgens met een bus naar een schoolgebouw in de Abdijstraat gebracht, 's middags weer naar de VIIde-Olympiadelaan (ingang Cyriel Buyssestraat) en in de namiddag werd opnieuw dezelfde verplaatsing gemaakt. In die tijd mochten we eens een week thuis blijven omdat de verwarming niet werkte, gebrek aan olie. (niets nieuws...)
Het andere vijfde werd gegeven door mijnheer Bruyninckx, die 's middags banjo- en mandoline les gaf aan wie dat wou. De onderwijzers van toen waren zeer actieve mensen. Achteraan in de klas van Mijnheer Bruyninckx stond een groot houten rek waarin diegenen die muziekles volgden hun instrument konden deponeren en tegen het begin van de middagsessie had hij al die mandolines en banjo's gestemd. Mijn ouders zagen niet veel in mijn muzikale vorming maar mijn grootvader deed me een banjo cadeau en zo leerde ik meespelen in dat klasje. Tot heden speel ik nog regelmatig deuntjes op de banjo. (Trouwens mijn eerste stappen in de muzikale opleiding had ik in mijn vorige school, het Sint Thomas college op Linkeroever, gehad van meester Van Puyvelde, toen ik om gezondheidsredenen een ganse tijd in de winter niet op de speelplaats mocht. Tijdens die speeltijden leerde hij me blokfluit spelen. De blokfluit was van mijn mama, ik speel er nu nog op en zal het leren aan mijn kleinkinderen). Meester Robberecht tekende zelf detailkaarten van de streken van België, en omlijstte die met houten latjes, ter verduidelijking en illustratie van onze kennis van de aardrijkskunde van ons land. Buiten dat leerde hij ons ook dweilen, want de meester poetste dikwijls zelf zijn klas.
Het zesde studiejaar bij meester Lemmens was een zeer aangenaam jaar. De goede meester was bevriend met de inspecteur, Leopold Vermeiren, de schrijver van de boeken "De Rode Ridder". Als die onze klas bezocht werd er een boek van hem verloot.
Wij gaven toen ook een klaskrantje uit met onze eigen gedichtjes. Regelmatig kom ik nog de zoon van Pierre Lemmens, Karel, tegen. Hij is in de voetsporen van zijn vader getreden en ik meen veel van zijn vader in hem te herkennen. Ondertussen is Karel ook reeds met pensioen.
Naar de middelbare school was dus een logische stap gezien het aanbod in de school alsook de nabijheid. We waren ondertussen naar onze nieuwe woning verhuisd maar ook die was op korte afstand van de school gelegen.
In de zesde Latijnse, toen telde men de studiejaren in het middelbaar (secundair in de huidige termen) nog af in plaats van op, was de leraar Latijn E.H. Bellemans. Hij gaf ons 9 uur les per week! Deze brave man schreef zelf de handboeken voor Latijn en maakte ook grappige tekeningen die in de klas werden opgehangen als geheugensteun voor de paradigma uit de Latijnse spraakkunst van Geerebaert. (bv. "magna pars militum" werd uitgebeeld door een zeer dikke Romeinse soldaat). Deze lessen Latijn gaf hij tot en met de vierde, de ganse lagere cyclus. 's Middags, na het laatste uur van de voormiddag, werd een Chinese vrijwilliger aangeduid die met E.H. Bellemans naar de kapel mocht om misdienaar te zijn bij zijn mis (die echt niet lang duurde).
Voor we herinneringen ophalen aan de andere leerkrachten van toen moet ik eerst de studiemeester vermelden die ons in die jaren moest begeleiden, de afwezigheden noteren, de studie surveilleren als een leraar afwezig was en de tucht houden op de speelplaats: mijnheer Deca. Een onvolprezen "prefect van de MOS". Inderdaad, we zitten nu in de middelbare oefenschool, proefvijver voor aanstaande leraren van eigen kweek.
Wiskunde kregen we van de legendarische Rik Verhulst. Buiten de toen klassieke wiskunde leidde hij ons in in de moderne wiskunde, nodigde M. en Mw. Papy (promotors van de ‘moderne wiskunde’) uit in de school en verklaarde ons terloops de theorieën van Blaise Pascal en Teilhard de Chardin. Hij verhaalde ons de grote omwentelingen die Copernicus en Darwin in de evolutie van het menselijk denken hadden teweeg gebracht en kwam af en toe mee voetballen. Zijn interesse in de evolutie van de menselijke kennis leeft tot heden. Zo publiceerde hij nu (anno 2016!) zijn tweede boek: ‘De zes hamerslagen van de Westerse rationaliteit’. Zijn eerste boek ‘In de ban van wiskunde. Het cultuurverschijnsel mathematica in beschaving, kunst, natuur en leven’ uit 2006 kende al herdrukken.
Mijnheer Huyghebaert was inspirerend in zijn lessen Nederlands maar kon voor het aanleren van de juiste uitspraak van de Aaaaa wel eens wat agressiever uit de hoek komen. Frans gaf meneer Verschaeren, waar ik me enkel het herexamen in de vijfde van herinner.
Van E.H. Goos kregen we godsdienst. Eveneens daar had ik het genoegen om een herexamen te mogen maken. Ik studeerde terug de geschiedenis van het Heilig Land en op dat herexamen kreeg ik het originele blad terug van mijn eerste examen met het verzoek het leesbaar over te schrijven.... daar lagen reeds de roots van mijn latere beroepskeuze.
De lessen geschiedenis waren een ware belevenis. Mijnheer Nombluez kon met verve vertellen, gaf duidelijke bordschema's, had aan de wand van zijn lokaal een tijdslijn hangen om ons de relativiteit van ons menselijk bestaan te illustreren en kon als geen ander het door Rome schreiden van de senatoren en lictoren nadoen. Eveneens beschikte hij over een onmetelijke verzameling diapositieven die elke les opfleurden. Vele jaren later, toen we in dezelfde straat woonden, vertelde hij nog steeds met trots over zijn, nu werkloze, duizenden dia's.
Turnles bij mijnheer Deynckens was een avontuur. Deze man kon soms wel eens agressief uit de hoek komen ter tuchtiging van de onwillige snotapen die hem ter gelegenheid van de lessen LO werden toevertrouwd. De MOS had een eigen turnzaal met daarvoor, langs de VIIde-Olympiadelaan, een grasveld dat later parking werd.
Daar werd geoefend voor het behalen van de medailles van het NILOS (Nationaal Instituut voor Lichamelijke Opvoeding en Sport, later na de staatshervorming het huidige Bloso). Kogelstoten, hoogspringen, verspringen, werpen met een hockeybal etc. De proeven werden afgenomen op woensdagnamiddag op de atletiekpiste van het Olympisch Beerschotstadion. (Ik haalde brons en heb de medaille nog).
De Biologielessen bij mijnheer Franken waren dikwijls nietsverhullend.
Mijnheer Merckaert had het genoegen ons te leren "spelen met klanken". Eerst met een traporgeltje dat na elke les, soms over de trappen, naar het volgende leslokaal diende versleept. Toen dat ding, al dan niet door toedoen van (on)gewild geweld, de geest had gegeven werd een blauw-wit stofzuigerachtig elektrisch apparaat de vaste vervanger-begeleider van onze samenzang.
Mijn stem was te laag voor deze brave man zijn gehoor en ik kreeg gewoon punten bij als ik zweeg. Aardrijkskunde van mijnheer Nelis begon in de zesde Latijnse met een bus- rondrit in de haven van Antwerpen. We moesten daarbij een soort invulboek samenstellen over wat we daar allemaal hadden gezien. In mijn herinnering bleef alleen de plezante rondrit, het boek daarentegen leverde me een schamele 4/10.
Plastische opvoeding bij mijnheer Rapier. We herinneren ons zijn grappig spraakgebrek wat ons veel hilariteit bezorgde. Voor de volledigheid vermeld ik het korte verschijnen en dra weer verdwijnen van mijnheer Hoste, leraar Nederlands. Insiders herinneren zich de geschiedenis, nietwaar Vincent?
Mijnheer Hubert Weekers was ook een aimabel man waarvan ik toch veel Frans kon leren en die nooit kwaad werd als we fratsen uithaalden. Soms had ik de indruk dat hij ze bewust uitlokte. Laatst maar niet in het minst wil ik schrijven over mijnheer Dries Vanwijnsberghe. Een dromerig kunstenaar die ons de indruk gaf in Griekenland te zijn geboren in de eeuw van Perikles. Hij sleurde mij door het herexamen Grieks in de vierde Latijnse zodat ik verder ging in de Grieks-Latijnse. Daarvoor waren alle trucs goed, tot en met bij ons thuis viool komen spelen! Vincent en ik zijn de school nog steeds dankbaar dat ze ons voor de herdenking van deze merkwaardige kunstenaar hadden uitgenodigd. (zie Youtube “goossens-dobbeleir”).
Na de MOS kwam de LNS. Zoals gezegd werd het de Grieks-Latijnse, in tegenstelling tot de recent opgerichte afdeling Latijn-wetenschappen. Leraars kwamen en leraars gingen.
Voor Engels verscheen eerst mijnheer Becuwe, en daarna mijnheer De Zeeuw. De handboeken Engels (Your way to English 1,2 en 3) waren mede geschreven door Herman Servotte die later vicerector (en tuchtrector) was aan de KUL. Daarvan herinneren we ons de strikte regel uit het studiereglement van de universiteit: dat "studenten geen medestudenten van ander kunne op hun kamer mochten ontvangen" (sic).
Laat me vooreerst hulde brengen aan de directeur, Z.E.H. Karel Raeymaekers, recent van ons heengegaan. Deze vriendelijke man had van pedagogie wel kaas gegeten. Hoewel hij zijn gezag met waardigheid droeg bezat hij een kalme natuur en kon elke leerling persoonlijk en met stijl bijsturen of motiveren. Aan hem behoud ik, als kwaaie frank in die jaren, de warmste herinneringen.
Natuurkunde werd ons in die jaren onderwezen door de heren Brodin en Daems. Op een zaterdagochtend (jaja wij hadden zaterdagvoormiddag 4 lesuren!), was er een staking van de leerkrachten. In die tijd kwamen leraars en leerlingen gewoon naar school maar ‘gestaakt’ wil zeggen: geen les gegeven. Dixit Brodin: "ouwdeulle bijzig, waa stoake ver miër prij en mingder waarek".
Simon Daems was medewerker van de schooltelevisie en een aangenaam leraar. Toentertijd werd er nog volop gerookt door leerkrachten, ook tijdens de les. Zo was een van zijn klassieke tijdmetingen voor de duur van een ondervraging, een sigaret. "Als deze sigaret op is gaan alle pennen neer, ik ben geen trage roker."
Later zag ik hem nog regelmatig in Mortsel bij de beenhouwer en bij de Chinees.
We hebben een jaar wiskunde gehad van mijnheer Moonen, een jaar van mijnheer Van den Broeck en ten slotte natuurlijk, als kers op de taart, Rik Verhulst. Die bereidde ons voor op de hogere studies door twee programma's te geven, klassieke en moderne wiskunde omdat niet elke instelling de moderne volgde. De geschiedenis leert ons dat dit een uiterst prevoyante keuze was.
In de retorica was onze titularis mijnheer De Spiegeleer, leraar Frans. Hij staat op de klasfoto van toen, te zien op de website van EXPIX. Vergeten we niet te vermelden mijnheer Adriaan Van Duffel (den Tuur, de verklaring van dit eponiem hou ik voor insiders), studiemeester met klasse en met ook veel aandacht voor ons. Ons wil vooral zeggen Vincent en ik die deze brave man best leerden kennen in de strafstudies op woensdagnamiddag. By the way, die strafstudies werden op dinsdagavond publiekelijk uitgedeeld tijdens het laatste lesuur door de prefect van de LNS, mijnheer Lauwers, waarbij ik toch de indruk had dat het niet geheel zonder enig leedvermaak van zijnentwege gebeurde.
LO in de LNS werd geleid door Jos Fabré, die duidelijk zeer moderne trainingstechnieken beheerste. Zo werden ons series repetitieve oefeningen opgelegd waarbij we telkens onze hartfrequentie moesten noteren. Veel later las ik in werken van Kenneth H. Cooper (Aerobics en volgende) waarop deze manier van verbeteren van de lichaamsconditie was gebaseerd.
Plastische opvoeding werd opgedeeld in tekenen, kunstgeschiedenis en handenarbeid. Bij mijnheer Nuyts leerden we snelschetsen en kaligrafie, op speciale versjes zoals: "een zekere Ahmed uit Bagdad lag plat met zijn gat op de badmat, 't is raar maar in Bagdad daar mag dat." In de lessen handenarbeid leerden we kaften maken, fineerhout inleggen, beeldjes maken uit hout enz.
E.H. Vandemoortele had een onuitputtelijke verzameling diapositieven en films om ons in te wijden in antieke en minder antieke kunst. Vele van die opnamen had hij zelf gemaakt op zijn veelvuldige reizen. Nederlands bij mijnheer Jef Pepermans; zijn manier van lesgeven was zeker geen stichtend voorbeeld voor de toekomstige leraren onder ons.
In de retorica duikt mijnheer Van Hove weer op. Hij blijkt ook een opleiding muziek te hebben en komt ons muziekonderricht geven. We schreven onder zijn leiding klassikaal een sonatineke en de oude instrumenten werden van de schoolzolder gehaald: cello's, carillons, etc. en ieder mocht het door onszelf geschreven stukje, na een snelcursus, naar zijn keuze daarop of op een zelf meegebracht instrument meespelen. Er werd ook tekst op gezet die begon als volgt: "wazig wast het winters wit, snerpend vlijmt het zonnelicht". Dit werd geoefend tijdens de middag en op zaterdag na de laatste les. Ter verduidelijking: het laatste lesuur op zaterdag was de biechtstudie. Je kon werken of studeren en onderwijl was er gelegenheid om in de kapel te biechten te gaan.
Het laatste jaar stelde onze leraar godsdienst, E.H. Kustermans, voor om met onze klas een soort experiment "democratie" te doen. Het internaat waar vroeger "normalisten" logeerden, stond toch leeg en hij stelde voor dan maar ineens op school te komen wonen. Op een oudervergadering met directeur en wat leerkrachten werden de modaliteiten besproken en afgesproken en we gingen met zijn negenen daar "op kot". Details over dit verblijf zouden een volledig boek kunnen vullen, dus laat ik dit maar terzijde. Diegenen die erbij waren zullen het zich levendig herinneren. Een van de neveneffecten van dit gezamenlijk verblijf was dat de ganse klas bijna 10 % gestegen was voor de resultaten van dit laatste jaar. Dat E.H. Kustermans een visionair man was bleek uit zijn twee boeken "de godsdiensten der wereld" waarin zowat alle godsdienstige strekkingen staan beschreven. Dat was duidelijk niet het leerplan Katholieke godsdienst! Laatst heeft dit werk me nog nuttige diensten bewezen naar aanleiding van een gepland bezoek aan de Jain tempel in Wilrijk.
Verdient nog vermelding mijnheer Hugo Van Dienderen. Jawel, de latere politicus voor "de groen". Hij was de leraar Latijn van de retorica en experimenteerde met ‘groepswerk’ waarvan ik me enkel herinner dat onze ervaring met Whist er met rasse schreden is op vooruitgegaan. Later in Leuven schrok ik me op een morgen een hoedje. Als student hoor je 's morgens in bed je roes uit te slapen en toen de wekkerradio om 8 uur startte hoorde ik de stem van deze man. Eerst dacht ik dat ik droomde dat ik nog in de klas zat, maar toen de nevel optrok werd de werkelijkheid me duidelijk: hij las het nieuws.
Een belangrijke belevenis wil ik nog wel aanhalen, de Romereis. Van in de lagere middelbare school werd aan reissparen gedaan voor dit evenement. Wekelijks kon je een klein bedrag inleggen en na 5 jaar werd dit gespaarde bedrag dan van de reissom afgetrokken zodat het voor iedereen wel betaalbaar was om deze rondrit in Italië mee te maken. Daar kwamen we onder andere leerkrachten weer E.H. Bellemans tegen. De reis vertrok per trein naar Firenze en verder per autocar en met verscheidene overnachtingen via Siena, Pisa, Perugia, Arezzo en Assisi naar Rome. Van daar een uitstap naar de Solfatara en Pompeï en terug naar huis via Venetië. Fantastische ervaring. (Ik bezit nog de volledige diareportage die ik daar maakte).
In 1970 mochten we dus met een humanioradiploma op zak de school verlaten. Ik heb er nog steeds aangename herinneringen aan en voel me nog steeds verbonden met PIX , 45 jaar later.
Marc Dobbeleir, Latijn-Grieks 1970