Dille Denijs
° 21.02.1904 Aarschot
† 01.04.2005
leraar regentaat Frans
Korte levensschets van collega Denijs DILLE.
Hij komt uit een muzikale en Vlaams voelende familie. (Vader Dille was in Aarschot een bekende Daensist)
Lager en secundair onderwijs volgt hij in het plaatselijk college. Denijs heeft een erg zwakke gezondheid. Hij is dus regelmatig voor lange periodes in ziekenverlof. Deze periodes brengt hij meestal door in Ramsel bij zijn grootvader langs moederszijde. Reeds tijdens zijn collegetijd maakte Herman Meulemans hem wegwijs in harmonie en moderne muziek.
Hij wilde na zijn collegetijd graag klassieke filologie studeren, maar dat werd hem door externen onmogelijk gemaakt. De Vlaamsgezindheid van de familie Dille heeft hier zeker in meegespeeld. Hij werd wel toegelaten tot de priesteropleiding van het seminarie in Mechelen. In het klein Seminarie voelt hij zich niet erg gelukkig. De situatie wordt beter op het groot Seminarie o.a. omdat hij de Mechelse schilder Prosper De Troyer leert kennen. Die heeft hem veel geleerd en veel in hem wakker gemaakt. Op hoge leeftijd dacht Denijs nog altijd met grote dankbaarheid aan hem terug. In 1928 wordt Denijs tot priester gewijd. Hij wordt nadien aangesteld als leraar van het SJB-college te Mol. In Mol gaf Denijs allerlei vakken die hij niet kende: Duits – Aardijkskunde – Geschiedenis en zelfs Godsdienst (eigen woorden van Denijs in een uitvoerig radiointerview met Herman Vuylsteke op 5 juni 1975). Maar hij gaf er uiteindelijk ook wel Franse literatuur, een vak dat hem veel beter lag. Bedenk dat Denijs Dille al zijn studies in het Frans heeft gedaan. Hij voelt zich in Mol wel wat verbannen. Met de leerlingen heeft hij een goed contact. Hij richt er een koor op dat enkele merkwaardige prestaties verzorgt. Zijn vriend Stephan de Jonghe bracht hem in contact met Joris Vriamont. Deze bracht hem dan weer in contact met August Vermeylen. In zijn Molse tijd behoort hij ook tot de stichters van de schoolradio. Hij maakt veel uitzendingen over moderne muziek. Hij had er ook een goed contact met de plaatselijke schilder Dirk Baksteen. De dichter Bert Decorte is in Mol leerling van Denijs en blijft nadien met hem in contact. Denijs beschouwt hem als zijn meest creatieve leerling. In 1936 mag hij het vagevuur in Mol verlaten en komt dan in het paradijs te Antwerpen aan de Katholieke Normaalschool, vanaf 1955 H. Pius X-instituut genoemd. Hij geeft er aanvankelijk muziek aan de toekomstige onderwijzers, maar al snel mag hij ook Frans geven aan de normalisten, nadien ook aan het regentaat. Vanaf 52-53 geeft hij voltijds Frans aan het regentaat. Denijs is iemand die zich steeds wil bijscholen. Hij volgt daarom privé-les bij Prof. Guiette (Gent). Hij bereikt door al zijn zelfstudie en privé-lessen een zeer hoog academisch niveau in de Romaanse filologie. In 1937 (hij is pas in Antwerpen) heeft hij zijn eerste ontmoeting (in Brussel) met Béla Bartók. Hij schrijft over Bartók en geeft er voordrachten over. In 1940 emigreert Bartók naar Amerika en sterft er in 1945. Na diens overlijden wordt Denijs gevraagd voor allerlei initiatieven i.v.m Bartók. Hij wil zich verder in hem verdiepen en neemt contact op met de familie in Hongarije evenals met Kodály. Dat resulteert in een eerste bezoek aan Hongarije in 1949. Hij geniet het volle vertrouwen van de familie en mag beschikken over alle documenten van de familie. Om politieke redenen is hij pas terug naar Hongarije gegaan vanaf 1954. Alle vakanties brengt hij nu daar door om zijn studie over Bartók voort te zetten. In 1960 wordt hij gevraagd, door de Hongaarse Academie der wetenschappen, om het Béla Bartók-archief op poten te zetten. In 1961 gaat hij met pensioen en vestigt zich in Hongarije, in Szentendre een kunstenaarsdorpje op 20 km van Boedapest. Hij wordt dan directeur van het Béla Bartók-archief en blijft dat tot in 1971. Nadien blijft hij in Hongarije tot 1995. In 1995 vestigt hij zich in Mechelen. Sinds enkele jaren verbleef hij in het rusthuis Hof van Arenberg te Duffel. Op 7 juni 2003 viert hij er zijn75-jarig priesterjubileum. Op 22 februari 2004 viert hij er zijn 100-ste verjaardag. Hij overlijdt te Duffel op 1 april 2005 en wordt begraven in Aarschot op 7 april. Zoals reeds vermeld was Denijs Dille een autodidact. De namen van Herman Meulemans en Prof. Guiette zijn reeds vernoemd. We moeten er nog een paar aan toevoegen. gust persoons is zijn leermeester in contrapunt en fuga. Gust Persoons was trouwens deeltijds leraar voor de onderwijzers-opleiding van Pius X en dat van 06/09/55 tot 29/02/68. Daniel Sternefeld maakt hem wegwijs in de orkestratie. De rijke activiteiten van Denijs Dille samenvatten is niet eenvoudig. Een poging.
|
Hij was leraar, wetenschapper, criticus en hij had ook een eigen muzikale productie. Als leraar was hij actief in Mol en Antwerpen. Vooral in Antwerpen bereikt hij als leraar Frans van het regentaat een blijvende waardering van zijn vele oud-studenten. Aansluitend bij zijn leraarstaak mogen wij ook niet vergeten het vele werk dat hij gepresteerd heeft i.v.m.allerlei radio-uitzendingen. Hij wordt trouwens beschouwd als één van de stichters van de schoolradio in de dertiger jaren. Zijn wetenschappelijke arbeid situeert zich in het archiveren van het werk van Béla Bartók. We moeten toch opletten het werk van Denijs Dille alleen maar te linken met Béla Bartók. Hij heeft erg veel gedaan in verband met de moderne muziek (ook de Vlaamse !) en de volksmuziek. Hij kende alle groten uit de muziekwereld en was o.a. zeer goed bevriend met Zoltan Kodály. Het kritisch werk van Denijs is verspreid via vele publicaties en voordrachten allerlei. Wat betreft zijn eigen muzikale productie vermelden we orkestraties van liederen van Bartók, maar ook allerlei gelegenheidswerk. In dat verband vermelden we feestzangen ter gelegenheid van de plechtige inwijding van de nieuwe gebouwen van Pius X of naar aanleiding van de proclamatie. De teksten waren van collega Juul Bovée. We hebben nog één facet van zijn rijke persoonlijkheid buiten beschouwing gelaten en dat is zijn priesterschap. In de Tv-uitzending “Ten huize van” op 15/12/1975 vraagt de interviewer Joos Florquin: “Hebt U problemen gehad met de roeping?” Het antwoord van Denijs is klaar en duidelijk: “Ik heb geen problemen gehad. Ik heb weinig problemen in mijn leven gehad, wat ik dacht dat deed ik. Ik heb daar nooit over zitten te dubben, over niets.” Wat verder in de uitzending gaat het over de vernieuwing in de kerk. Daar is hij niet zo positief over, vooral wat betreft de modernisering van de liturgie. Hij verklaart : ”Maar wat bij ons te horen is, kan ik niet aanvaarden; daarom ben ik blijven mislezen in het Latijn.” Wat verderop volgt: ”Ik lees daarom nog altijd mijn brevier in de oude Latijnse versie -“het oude brevier” zoals Gezelle het met tederheid noemde – en dat zal ik blijven doen tot aan mijn dood” Nog iets verder volgt: ”Ik ben een dagelijks lezer van de H. Schrift en ik blijf dus trouw aan die zaken, zeer diep trouw. Meer wens ik daar niet over te zeggen; dat zijn van die delicate zaken die alleen in het binnenste gebeuren.” Op het gedachtenisprentje bij zijn overlijden staat :”Na Vaticanum II herkende hij soms zijn Kerk niet meer. Maar hij bleef trouw. Tot 3 dagen voor zijn overlijden las hij zijn brevier.Hij was en bleef een priester in* aeternam * .” De officiële waardering voor Denijs Dille moge blijken uit de volgende lijst:
Laten we besluiten met een citaat uit een tekst van Yves Lenoir over de Hongaarse periode van Denijs Dille. “Aanvankelijk als zelfstandig musicoloog en vanaf 1961 in officiële functies, gaf hij blijk van een verbazingwekkend dynamisme op het gebied van de editie, de biografie, de muzieketnologie en de esthetica. Ondanks de moeilijke politieke context weigerde hij, met een voorbeeldige intellectuele eerlijkheid, zijn huik naar de wind te hangen. Dille is een integer man die vaak blijk geeft van een vernietigende openhartigheid. Hij slaagde erin zijn werk te behoeden voor het nationalisme, de hagiografie en de communistische stellingen die in die tijd schering en inslag waren in Hongarije.” Mogen we toch nog vermelden dat Denijs zich eerder filoloog dan musicoloog voelde. |
Herinneringen aan Denijs Dille
Professor Franse Taal en Literatuur.
Pièce pour piano
Van 1950 tot 1953 studeerde ik aan de Katholieke Normaalschool Antwerpen, afdeling Regentaat, specialisatie Germaanse Talen, later Pedagogische Hogeschool Pius X. De lokalen bevonden zich aan de Mutsaertstraat recht tegenover de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten. Het complex moet zwaar geleden hebben onder de bombardementen door V1 of V2. Toch waren er blijkbaar lokalen genoeg om in primitieve omstandigheden te doceren en zelfs om een beperkt internaat met studiezaal, refter en kamertjes voor de studenten en de priesters onder te brengen.
Geboren 1932 in Oostende kreeg ik sinds mijn zesde een opleiding als pianist-organist. In die tijd was degelijk muziekonderwijs meestal privé met een jaarlijks examen bij Maison Cnudde à Gand. Dat gebeurde ook tot ik na mijn humaniora moest beslissen of het een muzikale carrière zou worden. Niet dus maar die opleiding was blijkbaar voldoende voor een goed contact met enkele van de ‘proffen’. Leopold Engels, later professor aan de faculteit Germaanse Talen KUL Leuven was een uitstekend pianist en er was musicoloog Denijs Dille, die óók voor de Germanisten’ Franse literatuur en Taal’ doceerde. Met hem klikte het nogal vlug omdat ik bij één van zijn uitweidingen rond een opdracht over de poëzie van Rimbaud kon meepraten over de toenmalige ‘experimentele’ muziek die door velen in die tijd verketterd werd. Denijs Dille wees nogal heftig op de relatie tussen existentialistische literatuiur en filosofie en de muziek en bij een schrijfopdracht had ik enkele namen van componisten en werken uit de kast gehaald. Hij grinnikte zoals hij dat wel meer deed maar vroeg of ik meer wist en of ik ‘iets’ wilde spelen op de piano die in zijn kamer stond.
Dat was een schamele ruimte met tot tegen het plafond slordig gestapelde boekenrekken. Indrukwekkend want bij de andere profs geraakte je nooit verder dan een half geopende deur.Voor mijn eerste privé-optreden bij hem had ik een vrij ingewikkeld ‘Pièce pour piano’ van Joseph Jongen nog eens ingeoefend. In mijn oren klonk het eigenlijk vreemd en dissonant en was zeker niet geschikt om bij een familiefeest op te voeren maar het was een opgelegd werk voor het examen bij Maison Cnudde.
‘Den Dille’ vond het eigenaardig dat een boerenjongen uit de Westhoek met Joseph Jongen bezig was en leerde me onmiddellijk correct ‘Zjongèn’ uitspreken wat mijn vorige leraar niet deed. Hij vroeg me wat ik nog verder wist over ‘moderne’ muziek. Ik haalde Jeanne d’ Arc au Bûcher schuchter boven, l’Apprenti Sorcier en nog enkele werken die we op het internaat in Waregem ook van een revolutionaire ‘pastoor’ op ons bord hadden gekregen. Toen ik er de Moldau van Smetana er aan toevoegde, was het duidelijk dat dit een verkeerde gok was. Zijn commentaar was vernietigend en er bleef weinig over van het werk dat mijn pianoleraar aangeprezen had. “Kermismuziek, iets voor Nieuwjaar of een begrafenisfeest wanneer iedereen teveel gedronken en gegeten heeft”.
Ik schrok van zijn geëmotioneerde reactie en relativeerde onmiddellijk mijn dappere piano- en orgelleraar.
Quadrofonie
“Voor een perfecte weergave van de muziek heb ik speciaal vier luidsprekers in de hoeken van mijn kamer laten monteren”.
Bij mijn weten was Denijs Dille de eerste gebruiker van de ‘Quadrafonie’ zoals hij het systeem ook later uitlegde. “Nog beter dan in een concertzaal, man.”
Eerst legde hij een cellosonate van Bach op de draaitafel. “Om mijn goede vriend te begrijpen moet je eerst Bach verteren. Dat is het begin en het einde”
Wie die vriend was, wist ik uiteraard niet maar de volgende plaat zorgde voor onrust.
En… of ik ooit van Schönberg of Alban Berg, of Stravinsky gehoord had?
Nee, want ik was zeker dat die namen de fanfares en de dorpskosters in de Westhoek nog niet bereikt hadden.
“Ach menneke,dat komt later. Daar moet je tijd voor nemen.”
Zo was het ook, hoewel ik me nooit heb kunnen losmaken van de Oude muziek en de Barok.
Af en toe werd ik toch nog uitgenodigd om te luisteren naar een nieuwe opname die hij ‘van ergens’ ‘als muziek van de toekomst’ meegebracht had.
Hij zat dan in een zetel achterover geleund en luisterde met de ogen dicht en een beate glimlacht op het gezicht naar muziek die mij nog vreemder in de oren klonk dan Honegger.
Welk werk voor orkest hij op me los liet weet ik niet meer. Voor hem scheen het hemels of… sloot hij zich op dat ogenblik zonder complexen af zonder zich af te vragen wat de rest van de wereld die nog niet zo ver geraakt was, over hem dacht?
Kon ik het eerlijk spelen en zeggen dat ik het niet zo lekker vond of moest ik hem naar de mond praten? Ik zegde dat ik zoiets nog nooit gehoord had en dat klank en ritme heel vreemd voor me waren.
“Het zal een hele tijd duren voor je de rijkdom ontdekt. Misschien is het allemaal te rationeel maar je moet er geduld voor hebben.”
Na een uitgebreide, nogal abstracte uitleg over het dodekafonisch stelsel dat volgens hem een noodzakelijke aanvulling was op de klassieke muziek wees hij nog eens op onze moderne tijden die alleen maar konden zorgen voor andere, revolutionaire muziek- en kunstvormen. De klassieke toonladders waren te eng, te smal geworden om de ervaringen en gevoelens na twee oorlogen uit te drukken. De schilders en de beeldhouwers beschikten over andere materialen…
Na een paar weken vroeg hij of ik zin had om te komen luisteren naar een nieuwe opname die hij ‘van ergens’ had meegebracht. Ik had mij zo goed als mogelijk voorbereid door aan zijn collega, wijlen professor Leopold Engels te vragen wat mij te wachten stond:Bela Bartok, Bela Bartok, Bela Bartok!
Zo was het ook maar als pseudodeskundige kon ik vertellen dat Bartok Hongaar was en sterk geïnspireerd door de lokale volksmuziek. Zo maakte ik een goede entree.
Een pianosonate en een fragment uit een orkestsuite sprongen uit de vier hoeken van de kamer en maakten een vreemde maar toegankelijke indruk op me.
Zo is de muziek uit die periode ook voor mij gebleven: meer dan de zekerheid van klassieke muziek is het een avontuur, een wandeling op een terrein waar je de weg niet kent en waar je eigenlijk moet verdwalen om te kunnen genieten. .
Af en toe waren er later bij hem nog luisteravonden met vertrouwelijke gesprekken over kunst in het algemeen, filosofie, geloof en ongeloof, maar op het ogenblik dat hij overschakelde op experimentele atonale muziek heb ik heel diplomatisch afgehaakt door te wijzen op de examens of stages die er aankwamen. Zo leerde ik Denijs Dillen als mens kennen: gevoelige estheet, koppige doorzetter, ietwat arrogant maar toch zeer kwetsbaar.
Dorpspastoor?
Onze prof Frans had het uiterlijk van een onverzorgde dorpspastoor die zich altijd ergens naartoe haastte om de laatste sacramenten toe te dienen. Zijn zwarte kapot hing meestal wijd open over zijn soutane en lang voor de winter had hij een zwarte sjaal rond de hals. Bij zijn wandelingen droeg hij steeds die zwarte pastoorshoed en het leek of hij met te grote schoenen over de wereld schaatste. Bijna altijd had hij altijd een platte boekentas bij zich. Niemand heeft ooit geweten welke geheimen ze bevatte.
Wanneer ik hem later op TV of bij een voordracht over Bartok zag, nadat hij België had verlaten, had hij een metamorfose ondergaan: de sloddervos was een nette verzorgde heer van stand geworden. Zijn verhuizing naar Hongarije en zijn nieuwe kennissenkring zullen daarvoor gezorgd hebben. Alleen zijn stem klonk nog even nasaal en zijn uitspraken joegen nog steeds enkele conservatieve ‘oud-misdienaars’ de gordijnen in.
In mijn herinnering stapte hij ook wijdbeens - steeds met een pak boeken en papierfragmenten slordig onder de arm - het klaslokaal binnen. Het leek of hij met een vreemde bagage uit een andere wereld kwam. Kon even goed een nieuwe platenhoes zijn, een prent van Toulouse Lautrec, een kopie van een middeleeuwse tekst of een foto.
Was het vrees of respect? In elk geval een vruchtbare mengeling van beide want onmiddellijk vielen de gesprekken stil, waarschijnlijk omdat we wisten dat er ongewone dingen in de lucht hingen.
Tegenspraak of gebrek aan aandacht in zijn colleges waren dodelijk. Sommigen wisten pas bij het mondelinge examen dat hij de naam en het gezicht van de vervelende melkmuilen voor de rest van het jaar onthield.
Naast de angst voor de examens leefde er een serieuze bewondering voor de raadselachtige man en de colleges die hij gaf.
Het was net of hij bij alle auteurs die hij introduceerde kind aan huis was geweest en de geheimen van hun privéleven waarmee hij zijn colleges stoffeerde, zelf beleefd had. Rabelais, Ronsard, Molière, Villon en andere groten werden mensen van vlees en bloed. Hij beschreef zeer plastisch de tijd en de omgeving waarin ze leefden. François Villon vooral was uitgesproken favoriet en in die tijd wisten wij niet goed waarom.
Le Petit Grévisse
Hij doceerde Franse grammatica wat goed was voor een zeer grondige kennis van Le Petit Grévisse’ en een zwaar schriftelijk examen waaraan hij blijkbaar een sadistisch genoegen beleefde.
Bij mondelinge proeven kon hij echter mild zijn, ook wanneer je een persoonlijk oordeel had en hij waardeerde de inspanningen van de student die alles deed om de rijkdom van de tweede landstaal te absorberen.
Gelukkig hadden de meesten van ons reeds in de humaniora het klappen van de grammaticale Latijnse en Griekse zweep gekend.
Hij hield van het Frans als cultuurtaal maar verwees evenzeer naar Duitse en Engelse auteurs (Kafka, John Donne, Shakespeare, Wilde, ook Gezelle) .
Toch wilde hij vooral zijn liefde voor het Frans via literatuur en filosofie aan het jonge publiek doorgeven.
De colleges waarin hij de decadente wereld van de ‘Poètes Maudits’ opvoerde, waren onvergetelijk en kropen in je ziel. Hoewel wij als katholieke studenten nog gebonden waren aan de indexlijst van de ‘verboden boeken’ liet hij ons, meer dan discreet, kennis maken met de toenmalige Franse existentialisten. Simone de Beauvoir, André Gide, Albert Camus … Die haalde hij zo uit de cursus Metafysica die we van zijn collega als zondige, publiek gevaarlijke figuren voorgeschoteld kregen. Ze kregen een totaal nieuwe dimensie. Voor een student was het soms moeilijk om voor de juiste prof de juiste uitleg te serveren.
Als brave katholieke jongens die de indexlijst moesten respecteren kregen we van ‘den Dille’ opeens zomaar een informele aanzet om verboden boeken te lezen. “Maar als ge thuis komt moet ge dat niet aan uwe pastoor vertellen.”
Hij had weinig op met de kerk als instituut en hij liet dat ook gecamoufleerd horen.
Heeft hij later dat instituut officieel verlaten? Ik weet het niet en heb hem ook niet meer ontmoet maar ik ben ervan overtuigd dat hij zijn eigen geloof - ook in de onsterfelijkheid van de mens - geconstrueerd had en dat het voor hem voldoende was
‘Volmaakte schoonheid’ was een begrip dat hij herhaaldelijk in zijn colleges hanteerde als het uiteindelijke doel waar een mens en zeker een kunstenaar moest naar streven. Dat vulde ongetwijfeld de leegte op die hij niet vond in het dogmatische van de Kerk en die de volledige ontplooiing van de schepping onmogelijk maakte.
Het was zeker niet vanzelfsprekend dat een docent in die tijd in een katholieke instelling openlijk kritiek op het instituut aan zijn studenten doorgaf. Aan de KULeuven stonden immers de Godsbewijzen nog centraal in het vak Metafysica.
In Antwerpen moet hij toch samen geleefd hebben met collega-priesters die hem intra muros begrepen of tenminste zijn ding lieten doen. Het waren zeker niet de minsten: Alfred Daelemans, later monseigneur en hoofd van het katholiek onderwijs, Leopold Engels, prof KUL, Joseph De Vooght, later monseigneur en deken van de kathedraal in Antwerpen, Frans Van Beylen, kanunnik en gevreesde prof psychologie en metafysica.
Toch had ik niet de indruk dat hij dit deed om zijn kerkelijke entourage uit te dagen, te verloochenen of als overbodige ballast af te voeren. Een ‘Einzelgänger’ was hij, die zich, niet altijd zonder uitgesproken arrogantie, ver van de conservatieve paden bewoog en toch geapprecieerd werd. Ik vermoed dat hij het juk van de “pastoorsfabrieken” (Hoogstraten en Mechelen) in die tijd nooit helemaal heeft durven, willen afwerpen. Dat was ook niet zo vanzelfsprekend in die tijd. Uittredende priesters werden paria’s voor de gemeenschap en hadden weinig vooruitzichten.
Literaire kritiek
Zijn colleges gaf hij in perfect Frans maar wanneer hij emotioneel werd schakelde hij over naar het Nederlands waar duidelijk Kempense uitdrukkingen en klanken te horen waren.
Een woord, een ingewikkelde metafoor of een archaïsche vorm was soms genoeg om aan een essay of een tekstfragment een onverwachte wending te geven.
Om van schoonheid te kunnen genieten had je volgens Denijs Dille drie principes nodig. Daarmee kon je van elke vorm van kunst en ook van mensen genieten. Op dat ogenblik veranderde de slordige dorpspastoor in een bevlogen boodschapper en een subliem estheet.
“Schoonheid is een bloem die je eerst in haar geheel met al je zintuigen moet beleven. Dat kan een openbaring zijn of een desillusie. Dan volgt de analyse. Dat is een zeer delicate operatie. Veel critici maken met hun arrogantie bloemen en mensen en kunst kapot omdat je schoonheid alleen met kennis en respect kunt benaderen. Alleen dan mag je een roos oordeelkundig uit elkaar halen. Begin er ook niet aan wanneer je ze niet opnieuw als een geheel kunt samenstellen nadat je haar geheimen hebt ontdekt. Altijd zal er bij een goed kunstwerk een kern zijn die het ultieme raadsel is. Daar mag je niet aankomen: het creatieve moment moet een wonder blijven. Dat is de unieke rijkdom van de kunst en daarom zijn dichters en schrijvers en muzikanten en alle ‘zotten’ die zich daarmee bezig houden vreemde wezens die niet thuishoren in een maatschappij waar elk moment gemeten wordt aan winst of verlies”
Het was ook de eerste keer dat wij zo expliciet uitgenodigd werden om op zoek te gaan naar de betekenislagen in de kunst. We kwamen stilaan los van Vondel, Gezelle en andere Alice Nahons die wij in onze humaniora uit het hoofd geleerd hadden.
Bij Denijs was er geen minachting voor de Nederlandstalige literatuur maar hij maakte ons bewust dat er een nieuw oase bestond die we nooit gekend hadden en die we moesten ontdekken. Af en toe verwees hij bij Franse poëzie vergelijkend naar de sonoriteit in Gezelles verzen.
Het was een voorrecht om samen met hem de autopsie van een tekst van Baudelaire, Rimbaud, Proust, Ronsard, du Bellay e.a. te mogen meemaken.
Vooral zijn flinterdunne dissectie van fragmenten uit Marcel Proust’s ‘A la Rechercche du Temps perdu’ waren onvergetelijk en leverden het stramien voor toekomstige literaire analyses. Ook hier schoof hij alles na de operatie weer perfect in elkaar.
Hij was daarbij nog uitstekend pedagoog omdat hij zijn studenten telkens de aanzetten gaf om teksten niet alleen ‘in de diepte’ te analyseren maar om ze ‘in de breedte’ te vergelijken met de wereldliteratuur.
Alleen wanneer we een correcte synthese over vorm en inhoud konden afleveren, vond hij dat we klaar waren voor het grote werk. Die normen hanteerde hij ook bij opdrachten en examens.
Zijn werkmethode heeft steeds als leidraad gediend om ook mijn leerlingen later optimaal te laten genieten van de verborgen schoonheid in poëzie en proza en in kunst in het algemeen.
Hij foeterde ook dikwijls op de ‘professionele critici’ die in gespecialiseerde bladen hun mening over kunst opdrongen en als enige waarheid de wereld instuurden.
“De tijd na al de oorlgogen is een nieuwe explosie er is weer angst maar het levert de huidige kunstenaars ideeën, technieken en materialen om zich totaal anders uit te drukken. Voor de meeste mensen is het nog moeilijk om alles te begrijpen. Misschien moeten ze wachten en even zwijgen.”
Enkele beklijvende uitspraken.
“Om tot rust te komen is de natuur is nog altijd de beste plek waar je kan vluchten om na te denken en iets te creëren.”
“Het is niet goed dat ze in Rome zeggen wat de mensen niet mogen lezen. Wat hebben ze te verbergen?”
“De mannen van de Verlichting stonden in de 18de eeuw reeds veel verder dan sommige eminente geleerden nu. Maar ja, de kerk heeft het ook allemaal tegen gehouden.”
“Diderot en d’Alemberft en Hume en Holbach, die wisten waar de klepel van de klok hing. Rousseau en Voltaire, dat is wat anders.” (Héél veel later mochten we denken dat Denijs Dille gelijk had)
“Ze hadden béter naar Jezus moeten luisteren en zijn woorden serieus opschrijven. Nu zitten we met een hoop interpretaties van dingen die hij nooit verteld heeft.”
“Goeie kunst maken, dat is hard werken! Maar domme mensen kunnen dat niet.”
“François Villon dat is een oude kameraad van me maar ik weet nog altijd niet waarom.”
Lingerie
Als slot mag ik de lezer deze appetijtelijke anekdote zeker niet onthouden.
Denijs ging geregeld op de middag of tussen twee colleges wandelen op de terrassen aan de kaaien of op de Meir. Het was reeds de tweede keer dat ik hem in pastoorsuitrusting vol aandacht zag staan voor de vitrine van een lingeriewinkel aan de Meir. Eigenlijk waren die vitrines eerder voor mannen die naar de rosse buurt gingen of aan een verjaardag een extra erotische tint wilden geven. Hoewel…de opwinding van prikkelondergoed was in die tijd nog ver weg.
Bij één van de gesprekken na het quadrafonisch beluisteren van ontdekkingen, zegde ik voorzichtig dat ik hem gezien had op de Meir aan een lingeriewinkel.
“Och menneke, lingerie… ik vind dat het schoonste wat er is als ge dat in een etalage ziet maar ik zal nooit zien wat er echt in steekt.”
Hier was de eerlijke dromende estheet aan het woord en zeker niet een ziekelijke celibatair. Hij had mij ook brutaal kunnen antwoorden dat ik er als student geen zaken mee had…
Voor mij is Denijs Dille ook op dat ogenblik een vriend voor de eeuwigheid geworden.
Met spijt moet ik bekennen dat ik hem nooit meer heb opgezocht. Ik had het moeten doen zeker wanneer hij terug in het Rusthuis was waar hij ook als een wijze ziener gestorven is.
Was het uit eerbied om zijn aftakeling niet te zien of omdat ik alleen maar voor andere dingen tijd had?
Gedurende mijn 40-jarige carrière als leraar Germaanse Talen aan het college in Tienen stond hij steeds als een schaduw achter mij bij het analyseren van een stuk literatuur.
december 2012
Herman Vanclooster
° Oostende 1932
Antwerpen 1950-55
Tienen 1956 – …