Bol Flor

° ?

† ?

receptionist


Florke

    (opgedragen aan Flor Bol)

Je vulde amper ‘t halve raampje van ’t winket.                 
Zo noemden we het kamertje
bij de ingangsdeur,
waar iemand op ’n morgen
-vanwaar en hoe?-
je daar als deurbewaker
zomaar had neergezet.

Je leek, op ’t eerste zicht
niet op het meesterwerk
uit ‘genesis’
waarvan men zag dat ’t goed was
en mooi.

De Schepper-
je was vertrouwd met Hem-
had wat verstrooid
de code van je genen
heel sterk dooreen gegooid.

Blij met je nieuwe job,
vroeg je niet veel.
Naar christelijk gebruik
-in zowat elke school-
vond je er thuis en tafel
en onderdak: genoeg om van te leven.
Voor mensen van jouw slag
was er geen syndicaat toen,
om hen wat meer dan zakgeld
en goede zorg te geven.

Voor velen, duizenden, ben je die eerste jaren
de ‘telé-voice’ van pius x geweest,
de wat hardhorige ‘katholieke normaalschool.’
Jij mocht er werken.
Dat je dat kon, dat je de sterke
gevoelige handen had
van een ambachtsman,
dat wisten we eerst later,
bij ’t tweede zicht.

En die je kenden -er waren er
bij wie je thuis mocht zijn,
wisten in jou een gouden hart,
’n mens die veel te geven had
om niets.

Eerst toen je afscheid nam,
veel jaren later, in ’t donker ziekbed
en je met grote ogen naar Hem uitzag,
toen wisten we:
die flater van je Schepper,
’t was maar schijn…

( ‘Meetjesland’ 2002)